Op 27 mei 2020 is door het Gerechtshof Den Haag een eerste uitspraak gedaan met betrekking tot de gevolgen van de Coronacrisis voor een alimentatieverplichting. Door de alimentatieplichtige was aangevoerd dat door de Coronacrisis de omzet van zijn B.V. volledig was weggevallen. Dit leidde tot acute financiële problemen. De man had aangevoerd dat hij zichzelf geen dividend meer kon uitkeren en dat hij zijn salaris als dga had moeten verlagen. Het gerechtshof vond het aannemelijk dat de man geen dividend meer kon uitkeren als gevolg van de Coronacrisis. Bij de berekening van de draagkracht werd dan ook geen rekening gehouden met een dividenduitkering. Het hof ging echter niet mee met het standpunt van de man, dat hij noodgedwongen zijn salaris als dga moest verlagen. Het hof oordeelde dat de man de financiële noodzaak aan de hand van operationele kasstromen had moeten onderbouwen. Uit deze kasstromen kunnen immers de inkomsten en uitgaven die direct betrekking hebben op de operatie van de B.V. worden afgeleid. En dus: of de B.V. nog wel of niet in staat is om het salaris te kunnen voldoen. Omdat de man dit niet had onderbouwd, werd het bekende uitgangspunt gevolgd voor de berekening van de draagkracht voor alimentatie van ondernemers. Dat uitgangspunt is: het gemiddelde aan uitgekeerd salaris van de laatste drie jaren.
Conclusie: om aan te kunnen tonen dat je als alimentatieplichtige ondernemer niet meer aan je alimentatieverplichting kunt voldoen, moet inzicht worden gegeven in de operationele kasstromen. Daaruit kan namelijk volgen dat de inkomsten volledig zijn opgedroogd en de uitgaven onverminderd doorlopen. In deze zaak zou dan het standpunt van de man dat hij zijn salaris had moeten verlagen aannemelijk zijn geweest.
Meer informatie met betrekking tot het verlagen van een alimentatieverplichting in verband met de grote financiële gevolgen van de Coronacrisis kunt u vinden in dit nieuwsbericht op onze website.