Het concurrentiebeding op de schop?

In februari 2022 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een brief gestuurd aan de Tweede Kamer met ‘beleidsopties’ voor de herziening van het...

Deel dit artikel

In februari 2022 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een brief gestuurd aan de Tweede Kamer met ‘beleidsopties’ voor de herziening van het concurrentiebeding. De brief volgt op een onderzoek naar de werking van het concurrentiebeding. Aan dat onderzoek hebben onder meer werkgevers, werknemers, arbeidsrechtadvocaten en experts van werkgeversorganisaties en vakbonden meegewerkt. Aanleiding voor het onderzoek was het vermoeden dat het concurrentiebeding oneigenlijk wordt gebruikt. De uitkomst van het onderzoek heeft dat vermoeden bevestigd.

Geconstateerde problemen

In haar brief aan de Kamer beschrijft de minister een aantal problemen die zich op dit moment voordoen rondom het concurrentiebeding. Het eerste probleem is dat de drempel om een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst op te nemen zeer laag is, terwijl dat beding wel vergaande consequenties kan hebben voor de werknemer. In veel gevallen wordt een concurrentiebeding bij wijze van automatisme in de arbeidsovereenkomst opgenomen, Veel modelarbeidsovereenkomsten bevatten nu eenmaal een concurrentiebeding. Naar schatting waren in 2021 3,1 miljoen werknemers aan een concurrentiebeding gebonden.

Een tweede probleem is dat werkgevers het concurrentiebeding voor verkeerde doeleinden gebruiken. Het concurrentiebeding heeft als doel te voorkomen dat bedrijfsgevoelige informatie, zoals klantgegevens of informatie over intellectuele eigendomsrechten, bij de concurrent terechtkomen. Een groot deel van de werkgevers geeft echter aan het concurrentiebeding te gebruiken om schaars personeel vast te houden. Een voorstelbaar doel, maar niet het juiste doel volgens de minister.

Een derde probleem is dat de bal op dit moment volledig bij de werknemer ligt. De werknemer is aan zet om aan te tonen waarom zijn werkgever geen gerechtvaardigd belang heeft bij het inroepen van het concurrentiebeding. Of om aan te tonen dat de werkingsduur moet worden ingekort of de geografische reikwijdte moet worden ingeperkt.

Beleidsopties

Deze problemen vragen volgens de minister om een oplossing. Vooruitlopend op een ‘toekomstig voorstel van de regering tot modernisering van het concurrentiebeding’ draagt zij alvast vier beleidsopties aan voor de herziening van het concurrentiebeding.

Beleidsoptie 1

De eerste beleidsoptie heeft de volgende elementen:

  1. maximale duur van één jaar;
  2. de werkgever moet het geografisch bereik expliciteren en motiveren in de arbeidsovereenkomst;
  3. het concurrentiebeding vervalt bij faillissement;
  4. het concurrentiebeding vervalt bij ontslag in de proeftijd;
  5. de werkgever kan het concurrentiebeding alleen inroepen als ontslag op initiatief van de werknemer plaatsvindt;
  6. de werkgever moet na afloop van het dienstverband bekendmaken of hij de werknemer wel of niet aan het beding houdt.

Een deel van deze elementen sluit aan bij de huidige lijn in de rechtspraak. Die lijn is dat de maximale werkingsduur van een concurrentiebeding – behoudens uitzonderingen – één jaar is en dat het geografisch bereik niet groter mag zijn dan nodig is.

Beleidsoptie 2

De tweede beleidsoptie heeft de volgende elementen:

  1. alle elementen van beleidsoptie 1;
  2. verplichte vergoeding bij het inroepen van het beding of bij het afsluiten van het beding.

De verplichte vergoeding bij het inroepen van het beding is bedoeld om het kaf van het koren te scheiden. De werkgever zal moeten inschatten welke werknemers daadwerkelijk het bedrijfsdebiet kunnen schaden en welke niet. Relevante vraag in dat verband is over welke bedrijfsgevoelige informatie de werknemer beschikt. De verplichte vergoeding bij het afsluiten van het beding gaat nog verder. Dat dwingt werkgevers om op voorhand de afweging te maken of ze een werknemer wel of niet aan een concurrentiebeding willen binden.

Beleidsoptie 3

De derde beleidsoptie heeft de volgende elementen:

  1. alle elementen van beleidsoptie 1;
  2. concurrentiebeding alleen mogelijk bij zwaarwegend bedrijfsbelang, welk bedrijfsbelang moet worden toegelicht in de arbeidsovereenkomst.

Dit sluit aan bij de huidige regels voor het opnemen van een concurrentiebeding in een contract voor bepaalde tijd. De werkgever die een concurrentiebeding wil opnemen in een contract voor bepaalde tijd, moet op dit moment al gemotiveerd toelichten welk zwaarwegend bedrijfsbelang hij daarbij heeft. Doet hij dat niet, dan is het beding nietig. Motiveert hij het zwaarwegende bedrijfsbelang onvoldoende, dan is het beding vernietigbaar.

Beleidsoptie 4

De vierde beleidsoptie heeft de volgende elementen:

  1. alle elementen van beleidsoptie 1;
  2. vergoeding uit beleidsoptie 2;
  3. vereiste van zwaarwegend bedrijfsbelang uit beleidsoptie 3.

Deze optie is de meest ‘zware’ optie en geniet de voorkeur van de vakbonden. In deze optie komen alle voorgaande beleidsopties samen.

Hoe nu verder?

De brief van de minister bevat diverse beleidsopties. Deze beleidsopties kunnen we beschouwen als mogelijke denkrichtingen om tot herziening van het concurrentiebeding te komen. Concrete plannen voor die herziening zijn er nog niet, maar een voorstel daartoe kunnen we op termijn wel tegemoet zien. De advocaten van praktijkgroep Arbeidsrecht van Wille Donker advocaten houden de ontwikkelingen voor u in de gaten.

Geschreven door:
No data was found