Toegang tot de ‘digitale nalatenschap’

Jaarlijks overlijden ruim 150.000 mensen en worden er dus ook ongeveer evenveel nalatenschappen afgewikkeld. Vrijwel zonder uitzondering laten overledenen digitale ‘bezittingen’ achter, zoals social media-accounts,...

Deel dit artikel

Jaarlijks overlijden ruim 150.000 mensen en worden er dus ook ongeveer evenveel nalatenschappen afgewikkeld. Vrijwel zonder uitzondering laten overledenen digitale ‘bezittingen’ achter, zoals social media-accounts, e-mailaccounts, documenten die zijn opgeslagen in de cloud en (gebruiksrechten op) allerlei media en entertainment. Dit wordt ook wel de ‘digitale nalatenschap’ genoemd.

De Universiteit van Amsterdam heeft in 2021 een onderzoek[1] afgerond naar wat deze ‘digitale nalatenschap’ precies inhoudt, welke wetgeving hierbij van toepassing is, welke knelpunten nabestaanden ervaren en in hoeverre aanvulling/aanpassing van wetgeving noodzakelijk is. Uit het onderzoek komt onder andere naar voren dat een wettelijk kader voor digitale nalatenschappen ontbreekt en dat gebruiksvoorwaarden van digitale mediadiensten een grote verscheidenheid aan contractuele bepalingen omtrent het overlijden van de gebruiker kent. Dit brengt rechtsonzekerheid met zich mee.

Onder meer in verband met deze rechtsonzekerheid weigerde Microsoft vorig jaar mee te werken aan een verzoek van vier erfgenamen om toegang te verlenen tot het Hotmail- en OneDrive-account van hun overleden zoon en broer. Met toegang tot deze accounts hoopten de erfgenamen informatie te verkrijgen waarmee zij de nalatenschap konden afwikkelen en hoopten zij uit de e-mailberichten namen en (mail)adressen van vrienden en bekenden te kunnen destilleren, zodat zij hen over het overlijden van hun zoon en broer konden informeren. In verband met de weigering zagen de erfgenamen zich genoodzaakt in kort geding – kort gezegd – nakoming te vorderen van de gebruiksovereenkomst die hun zoon/broer met Microsoft had gesloten.

De Voorzieningenrechter Amsterdam overweegt in zijn uitspraak van 1 december 2021[2] dat het geschil in de kern draait om de vraag of erfgenamen recht hebben op toegang tot de digitale accounts van een overledene en beantwoordt deze vraag vervolgens bevestigend. De Voorzieningenrechter baseert zijn oordeel daarbij op de saisine-regel, die er samengevat op neerkomt dat de erfgenamen in beginsel de positie van de overledene ‘voortzetten’:

“Op grond van artikel 4:182 BW volgen de erfgenamen met het overlijden van de erflater hem van rechtswege op in zijn voor overgang vatbare rechten en in zijn bezit en houderschap. Zij zijn verkrijgers onder algemene titel in de zin van artikel 3:80 BW en zetten de rechtspositie van de erflater voort. Een overeenkomst is een voor overgang vatbaar recht in bedoelde zin, tenzij 1) de wet anders bepaalt of 2) uit de overeenkomst zelf anders voortvloeit. Het is aan Microsoft om voldoende aannemelijk te maken dat zich een uitzonderingsgrond voordoet.”

Volgens de Voorzieningenrechter doet zich geen van de bedoelde uitzonderingsgronden voor en oordeelt – onder verwijzing naar twee door het Bundesgerichtshof (de hoogste Duitse rechter) op dit gebied gewezen standaardarresten – dat de rechten uit de gebruiksovereenkomst van de overledene bij zijn overlijden van rechtswege integraal zijn overgegaan op zijn erfgenamen. In het verlengde daarvan gebiedt de Voorzieningenrechter Microsoft dan ook toegang aan de erfgenamen te verschaffen tot het Hotmail- en OneDrive-account van hun overleden zoon en broer.

Met deze uitspraak wordt de positie van erfgenamen bij een digitale nalatenschap verduidelijkt en biedt deze een handvat voor erfgenamen om toegang tot de digitale accounts van een overledene te verkrijgen.

Deze bijdrage is geschreven door mr. Jeroen van der Pouw Kraan, verbonden aan de praktijkgroepen Erfrecht en Insolventierecht.

Mocht u naar aanleiding van dit artikel vragen hebben, dan kunt u contact opnemen met een van onze erfrechtadvocaten.

[1] onderzoeksresultaten Universiteit van Amsterdam – ‘Data na de dood – juridische aspecten van digitale nalatenschappen’

[2] Rechtbank Amsterdam 1 december 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7090